P. Piet Coucke

P. Piet Coucke

Mensen die het klooster ingaan, moeten wel van een andere tijd zijn. Sommigen zullen zeggen; van een andere planeet.
Kan je voor jezelf zeggen, hoe het begon, datgene wat je de stap deed zetten?

En of we van een “andere” tijd waren!
Een tijd waarin óp gekeken werd, en de muts afgenomen voor al wat “hoger” was.
Een wereld waarin “het allerhoogste” met God en Zijn kerk te maken had. Straf gesteld misschien, en er net iets over, maar heel véél scheelde het toch niet.
“ ’t Is al daarvan dat (het) moet komen!” hoor ik m’n moeder nog zeggen. En dáár zal dan ook het allereerste begin liggen, neem ik aan. Van mijn kant uit bezien; bij wat m’n moeder zei, wat ze thuis lieten blijken door te doen. Door gewoon zichzelf te zijn; geen engelen maar mensen die weten waar het allemaal van komen moest. Voor de rest was er: het college, de godsdienstlessen, jeugdbeweging, het donkere schemer en de eigen beangstigende sfeer van een kerk. Beangstigend, stil en intrigerend… waar alleman door de knieën ging.
Ik wist het van zodra ik m’n communie had gedaan, op de dag dat ik gevormd werd, drie dagen later, op het ogenblik dat de bisschop tot ons sprak. We waren met z’n 200, en sommigen moesten nog twaalf worden:
“Sommigen, veruit de meesten van jullie zullen later trouwen, maar ik weet het zeker, er zullen er ook tussen zijn die God zal roepen… om nog méér van Hem te zijn en priester te worden”.
Ik wist dat hij het over mij had.

Een zee van tijd is intussen door je heen gegaan, en de tijden zijn anders geworden. Hoe is het met jezelf gegaan, al die tijd. Hoe ben je intussen geworden ?
Ik ben vooral mezelf gebleven. En geworden.
Ik ben helemaal anders dan toen, maar ik vermoed dat ik toch dezelfde ben als ik altijd al was.
Ik zou nog altijd herhalen wat ik m’n moeder nog hoor zeggen. Ik verlang nog altijd van een kerk wat ik er, als kind al in vond. Ik kan er m’n vreugde in kwijt, ik vind er zinsverband en samenhang van al wat ik was, ik kan er met m’n eigen schemer en angsten terecht, ze noopt mij tot bescheidenheid en vertrouwen. Ik mag er mezelf zijn, in de kerk. De liturgie en het gebouw bedoel ik dan en waar die voor staan: de bonte mensengeschiedenis, zoals ze is, waar God de grond van is, de zin, oorsprong en doel en reden van zijn. Maar andere dingen, het denken rond veel van wat ik in de catechismus leerde, is gekeerd. Alleen het mysterie is, Goddank, gebleven.

Zou het klooster écht “van gisteren” zijn of “van een andere wereld”? Kan het nog, hier en nu, vandaag in deze tijd?
Ergens hoop ik dat het dat altijd mag blijven. Een contrast, een andere manier van zijn. Waardoor je bij je nekvel wordt gegrepen, jezelf bevraagt en vragen blijft stellen, en omkeert en anders leert omzien naar veel van wat “normaal” lijkt.
Maar dat kan voor mij evengoed in een totaal andere zetting, in een nieuw leef-verband; diverser, persoonlijker, maar toch; met een duidelijke identiteit wat de grote, essentiële dingen betreft. Essentie die concreet moet zijn, dat in elk geval; concreet; tastbaar en voelbaar.

Enig idee, wat onze kerk op vandaag het meest nodig heeft?
Enthousiasme, een gemeenschap, verinnerlijking en verworteling in de essentie naast kritiek, serieuze vragen van welmenende serieuze mensen die wel zouden willen, maar nu, jammer genoeg, al te veel buiten worden gehouden.